- brouiller
- brouiller [broejee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 verwarren ⇒ in de war brengen, (ver)storen, vertroebelen2 door elkaar halen ⇒ (door elkaar) schudden, vermengen3 onmin zaaien tussen♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 avoir le coeur, l'esprit brouillé • niet helder kunnen denkenavoir les yeux brouillés • een waas voor de ogen hebben2 brouiller les cartes • de kaarten schudden; 〈figuurlijk〉de toestand ondoorzichtig makenoeufs brouillés • roereierenbrouiller les pistes • de sporen uitwissen3 〈figuurlijk〉 être brouillé avec les chiffres • slecht kunnen rekenenII se brouiller 〈wederkerend werkwoord〉1 verward, in de war raken ⇒ troebel worden2 〈van weer〉betrekken3 gebrouilleerd raken (met) ⇒ ruzie krijgen, in onmin raken♦voorbeelden:1 ma vue se brouille • ik kan niet meer duidelijk zien, het duizelt me voor de ogen1. v1) verwarren, in de war brengen2) vertroebelen3) door elkaar schudden4) onmin zaaien (tussen)5) in het honderd doen lopen6) vervagen [herinnering]2. se brouillerv1) in de war raken2) troebel worden3) betrekken [weer]4) ruzie krijgen5) mislopen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.